Aldous Huxley, geboren Engelsman, maar sinds 1937 woonachtig in Hollywood, was een romanschrijver en dichter die in 1932 grote bekendheid kreeg met zijn visionaire toekomstroman Brave New World waarin hij een technocratische dictatuur voorzag.
In wetenschappelijke vooruitgang zag hij een element van ontmenselijking. Later, tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte hij gefascineerd door de werking van geestverruimende middelen en de mystiek van hindoeïsme en boeddhisme.
In april 1944 begon hij aan zijn boek The Perennial Philosophy, De Eeuwige Wijsheid. Het boek verscheen in april 1945. Achtergrond voor dit werk was zijn overtuiging dat alle vormen van mystiek en religie eenzelfde oorsprong hebben, namelijk: God is eeuwig, het menselijk bewustzijn is daar een afspiegeling van en de mens vindt het geluk door het realiseren daarvan. De verschillende mystieke wegen leiden naar hetzelfde doel: liefde en onthechting, opgaan in het goddelijke. In deze staat bestaat slechts het woordeloos aanschouwen, ervaren.
In het boek worden alle onderwerpen van de mystieke weg langsgelopen. Geboden zitten daar niet bij, maar voorschriften hoe het pad te bewandelen, des te meer. En ik moet bekennen dat het een hele kluif is aan lees- en denkwerk. Zo heel woordeloos schijnt deze onderneming dus toch niet te zijn. Huxley geeft een bloemlezing van voor hem centrale mystieke teksten uit de literatuur. En, misschien omdat hij daarin het meest thuis is, vinden we opvallend veel teksten van middeleeuwse mystici: Johannes van het Kruis, Meester Eckhart, William Law (18e eeuw), Hans Denk, maar ook Philo van Alexandrië en Augustinus. En uit het Oosten vooral: Lao Tzu, Chang Chih-chi, Rumi en de hindoe-geschriften, zoals de Bhagavad Gita. Opmerkelijk is dat Joodse mystieke literatuur ontbreekt.
Om een voorbeeld te geven van een commentaar uit het hoofdstuk Ascese, Onthechting, Manier van leven, een citaat van Johannes van het Kruis met daaronder het commentaar van Huxley:
‘Onrust is altijd ijdelheid, omdat het tot niets leidt. Zelfs als de hele wereld en alle dingen daarin in verwarring zouden raken, zou een gevoel van onrust daarover ijdelheid zijn.”
“Niet alleen elke dag maar ook elke plaats heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Wanneer we ons opwinden over gebeurtenissen die we niet kunnen beïnvloeden, hetzij omdat ze zich nog niet hebben voorgedaan, hetzij omdat ze zich afspelen op voor ons onbereikbare afstand, is het enige effect ervan dat het hier en nu wordt doordrenkt van het ver verwijderde en of voorziene kwaad waarover we ontdaan zijn. Als we vier of vijfmaal per dag luisteren naar de nieuwsdienst en de actualiteitenrubrieken en behalve de ochtendkrant nog een aantal week- en avondbladen lezen, wordt dat tegenwoordig ‘een intelligente betrokkenheid
bij de politiek’ genoemd. Jan van het Kruis zou hebben gezegd dat we ons overgeven aan ijdele nieuwsgierigheid en dat we onrust ter wille van de onrust in stand houden.”
Tot zover Huxley’s uitleg en commentaar op deze tekst, met de kanttekening dat in 1944 ongetwijfeld heel wat in de kranten gestaan zal hebben dat zelfs in Hollywood voor onrust gezorgd heeft.
Voor mij typerend hoe Huxley de principes van wijsheid vooral quietistisch beleefde, afgeschermd van de buitenwereld (die op dat moment in brand stond) en de stilte in zichzelf zocht. De ware wijsheid is niet buiten te vinden, maar alleen binnenin. De kern van de mystiek, lijkt me. Maar ook de armoede van deze beleving die weinig van buiten toelaat.
Dat hiermee het terrein van ‘de wereld’ buitengesloten wordt is toch wel een belangrijk bezwaar, mijns inziens. Juist dáár kom je de medemens tegen en doet het ertoe hoe je daar mee omgaat. De geschapen wereld, toch ook van deze God lijkt me, is vooral het leef- en werkterrein, niet de kloostercel. Maar dat is mijn mening en erg gevorderd op de mystieke weg ben ik niet.
Huxley maakte, als ik het goed zie, een ommezwaai mee van politiek engagement en satire naar verstilling en verinnerlijking. Niet dat hij veel onware dingen beweert. Er staat heel wat moois te lezen. De richting is echter veranderd. En het komt wat prekerig over hier en daar. In ieder geval biedt de bloemlezing een rijke schat aan citaten, keurig in register en literatuurlijst na te zoeken. En ik moet zeggen dat de Nederlandse uitgave bij Servire uit 2004, tiende druk, werkelijk prachtig is.