De loftrompet die had moeten klinken op de zestigste verjaardag van Bomans, kreeg onverwacht een jaar eerder de weemoedige klank van een laatste eer voor de overledene. In zijn ‘biografische kalender’, zoals genoteerd door Michel van der Plas vinden we als in telegramstijl: “1971. 22 december. Godfried Bomans overlijdt, 58 jaar oud, plotseling, na een hartaanval en een korte maar moeilijke doodsstrijd, te 0.45 uur in zijn woning te Bloemendaal. Hij heeft 64 boektitels op zijn naam staan.”
Ongekend hoeveel publiciteit er was rondom dit overlijden van een auteur. Bomans was niet alleen een schrijver (hij schreef geen romans, wel verhalen en jeugdboeken, en vooral boeken met verzamelde 'stukjes’, zoals ook Simon Carmiggelt), maar ook een bekende persoonlijkheid van radio, TV en publieke optredens in het land. Godfried Bomans was overal voor in. Een nationale figuur. Ongekend veel belangstelling dus rondom zijn dood. De eerste druk van dit gedenkboek was van mei 1972 en een maand later was er al een tweede en derde druk.
Dat brengt ons op de vraag hoe hij door de literaire kritiek werd gewaardeerd. Bomans’ werk, hoe spitsvondig en geestig vaak ook, werd niet tot de literatuur gerekend. Het zal de schrijver, die beslist wel ijdel en zelfingenomen was, al was het vaak een pose, toch wel zeer gedaan hebben. De enorme rij aan grafredes die in dit boek voorbij komt, laat echter zien dat hij wel degelijk ook vele literaire vrienden had, in Nederland en België.
Maar toch, het was een stijl die we archaïsch kunnen noemen. Bomans speelde graag met verouderde woorden en zegswijzen. Hij vertegenwoordigde een conservatieve beoefening van de Nederlandse taal, op z’n Haarlems best. En zijn humor zat ‘m vooral in het doorbreken van de conventie door een geestig woord, een kwinkslag, een banale opmerking, liefst op een ongepast moment, zoals op het Grand Gala du Disque 1963. Op die momenten had hij de zaal plat, al overschreed hij de grenzen van de grap door zijn gespeelde klunzigheid. Iets dergelijks maken we vandaag de dag niet meer mee. De betekenis van een woord als ‘geestig’ is ons ontglipt. Daarmee merk je bij het lezen van dit boek dat er een kloof gaapt tussen de wereld van 1971 en die van nu.
Het hele maatschappelijk leven is veranderd, Haarlem is veranderd, de wereld van de academici is veranderd, men spreekt geen Latijn meer met elkander, het klassieke pak word niet meer gedragen, het Rijke Roomse Leven bestaat niet meer en de media zitten vandaag niet echt meer te wachten op de bespiegelingen van een in bruin pak gehesen, wat ouwelijk aandoende, pijprokende schrijver. Bomans was uniek, maar dan wel in zijn tijd.
Of dat jammer is en te betreuren, daar ga ik niet over. Ik ben geboren in 1962 en meen toch heel wat veranderingen te hebben meegemaakt. En herken de veranderde tijdgeest.
Van Bomans herinner ik me zijn serie programma’s met Jan van Hillo op TV: ‘Bomans in triplo’. We keken daar thuis wel naar destijds, al was ik jong. Later las ik zijn omnibussen met verhalen. Zijn stem heb ik nog op grammofoonplaat.
Ook ik ervaar de verhalen van Bomans vaak als stoffig en knus ouderwets, maar ik lees daar doorheen en ontmoet dan een onzekere, nieuwsgierige en toch wel erg aardige man die van het leven houdt en geen vlieg kwaad doet. Een man met een soort Brits optimisme dat net zo moedig als kwetsbaar is. Zelden stelt het lezen van zijn verhalen je teleur.
De laatste jaren van zijn leven werd hij serieuzer, ging hij dieper in op de grote vragen van het leven, hoefde ook minder te scoren als conferencier. Dat lees je ook terug in veel van de bijdragen in dit boek. Eigenlijk was Bomans al heel lang bezig met het thema dood. Het was voor hem dagelijkse realiteit. Het spookte rond in zijn geest. In het licht van die dood werd alles betrekkelijk. Heel mooi vind ik hier de bijdragen van stadgenoot Harry Mulisch en Simon Carmiggelt.
En dan mis je ook wel een paar namen, zoals die van W.F. Hermans. Maar ja, die was van de literatuur en dat was in die dagen toch nog een zaak van onderscheid. Bomans was meer een volksheld, zonder zijn stijl te verliezen. Een man die de deugd van het relativeren beheerste, je ook de andere kant van de werkelijkheid liet zien en niet oordeelde. Die de problemen niet uit de weg ging, zoals bleek in zijn belevenissen op Rottumerplaat, in 1971, waar hij er helemaal doorheen zat. Zelf niet vrij van ondeugden, zoals de recente biografie van Gé Vaartjes ons wil onthullen:
Vleugelman: Godfried Bomans 1913-1971 - Gé Vaartjes (2025) Een auteur, bijna vergeten, misschien toch van wat groter formaat dan de literaire kritiek hem toestond.