Indrukwekkend en eigenlijk ook logisch vervolg op 'God. A Biography', dat auteur Miles in 1995 uitbracht en waarmee hij de Pulitzer Prize won. Miles is een zeer accurate observator en scherpe schrijver. In dit vervolg gaat Jack Miles verder met zijn literaire onderzoek naar hoofdpersoon God in het tweede deel van de bijbel: het Nieuwe Testament. En, zoals we weten, gaat het daar voornamelijk over Jezus, de Christus. Hij volgt vooral de chronologie van het vierde evangelie, van Johannes. Ook nu weer moet de theologie wijken voor de puur literaire betekenis van het werk. En tot mijn grote verrassing, komt Miles daarbij uit bij een 'orthodox' standpunt: Miles ontwaart een Jezus, die - hoewel mens - God was. Een God op aarde, die, vanuit de diepste crisis, een nieuw begin maakt. Want anders dan zó kun je Jezus' woorden en daden onmogelijk verklaren, wil je de tekst blijven volgen en niet iets verborgens daarachter probeert te vinden. Het literaire lezen leverde hem dat op, en mogelijk ook onbewust zijn eigen geloofsovertuiging, al spreekt hij hier niet over. In appendix II schrijft hij over zijn methode:
“ Een literair kunstwerk is als een gebrandschilderd raam. Het is er in wezen om naar te kijken, niet om doorheen te kijken. Zo reageert de literaire kritiek dan ook van oudsher op een literair werk, ook al gaat het over een historisch onderwerp. Er was een historische Hamlet, maar de Shakespeare-kritiek besteedt niet veel aandacht aan hem en doet geen pogingen het tekort aan informatie over hem goed te maken door een historische reconstructie van het toenmalige Denemarken.”
En dan past Miles deze leeswijze, de normale literaire kritiek, toe op het tekstonderzoek naar het Nieuwe Testament:
“ Waarom is de nieuwtestamentische kritiek zo anders? Ze kijkt niet naar het roosvenster van de tekst, maar doet haar uiterste best erdoorheen te kijken. De nieuwtestamentische kritiek is bijna uitsluitend historisch gericht; ze buigt zich over de tekst in de hoop een paar passages te vinden, hoe kort ook, die zo weinig bewerkt lijken door de antieke theologen dat de gebeurtenissen die er aanleiding toe gaven erdoorheen kunnen worden gezien. Waarom doet ze dat? Als er dan zo weinig onafhankelijke informatie omtrent Jezus kan worden verkregen, waarom kunnen we het dan niet gewoon zonder stellen? Waarom kunnen de evangeliën niet worden gelezen als de religieus geïnspireerde, artistiek vormgegeven teksten, die ze bij een ongedwongen lezing blijken te zijn? Waarom zou je zo’n eng instrumentele houding aannemen tegenover een werk dat voortkomt uit de verbeeldingskracht?”
Een radicaal retorisch standpunt, en immanent forse kritiek op de beroepstheologen, want Miles is geen theoloog maar taalkundige. Dit boek dat, ten onrechte misschien, minder lof oogste dan zijn voorgaande werk, is opnieuw een uitstekend doordacht en gedocumenteerd werk. Wellicht wat minder verrassend, omdat de auteur eigenlijk al snel de sleutel aan de lezer in handen geeft: laat het boek (of het nu de bijbel is of welk historisch werk dan ook) zijn eigen verhaal vertellen, dan heb je geen uitleg meer nodig. We zien het gebrandschilderde raam, proberen geen ruitjes in te tikken en laten het intact. Zo moet het bedoeld zijn, relevant voor de moderne mens of niet.