Wanneer je de Russische literatuur leert kennen dan valt al snel op dat ene Poesjkin onder zijn collega's een soort mythische status heeft. Ik ben éénmaal in Rusland geweest en van alle standbeelden die je daar vindt (en ze zijn er scheutig mee) betreft het naar schatting de helft van de tijd een afgietsel van Poesjkin. Deze mate van eenparige literaire verering is vrij uniek, het lijkt misschien wat op de wijze waarop men in Spaanstalige landen Cervantes op het schild hijst.
Merkwaardige is vervolgens dat je als Nederlander niet eenvoudig iets van Poesjkin kan bemachtigen in bibliotheken, zeker niet als je het dichterlijke deel van zijn oeuvre mijdt. Met de nieuwe vertaling uit 2020 van De kapiteinsdochter is daar nu een eind aan gekomen en zo kon ik ten langen leste mijn eerste pagina's Poesjkin tot me nemen.
Het meest aardige van het boek is denk ik de luchthartige toon waarop alles wordt verteld, waarmee ook de grootste gruweldaden of tragische liefdesperikelen iets dubbelzinnigs krijgen, alsof de schrijver er direct een knipoog bij geeft. Het deed me daarom wat denken aan tijdgenoot Alexandre Dumas. De kapiteinsdochter is derhalve een prettig, onderhoudend, makkelijk lezend, vermakelijk boekje, maar dat is het dan ook. Diepere psychologie of memorabele scenes ontbreken. De meesterwerken die de Russische literatuur zou voortbrengen zijn nog ver weg (hoewel, ook niet zo ver weg, in 1842 was het al raak).
Je hoeft er dus zeker niet omheen te lopen, om deze Poesjkin, maar er naarstig naar op zoek gaan is ook niet nodig. (O ja, op de plek waar het er echt toe doet, voor de bibliotheek in hartje Moskou, daar staat Dostojewski op een sokkel en zo hoort het ook.)