Laat het aan filosofen over om langdradig en gewichtig te doen over wat in wezen een gangbare gedachtegang is. Dit boek zegt (volgens mij) eigenlijk het volgende: de wereld is na het einde van de koude oorlog toegankelijker geworden. Meer dan eens staan alle mogelijkheden voor ons open. Wat de ander doet, staat niet los van ons, het is iets wat we zelf hadden kunnen bereiken. Het resultaat is een focus op (over)productiviteit. Productiviteit meet je af aan een reeds bestaande maatstaf. Als je te productief wilt zijn, binnen een te kort tijdsbestek, schakel je bovendien als een opgejaagd beest tussen verscheidene aandachtsgebieden. Dit staat haaks op vernieuwing, wat juist volgt uit doelbewuste contemplatie. Rusteloosheid heel je bovendien door je doelbewust van impulsen af te wenden. Hier wordt ook mooi aangehaakt bij Nietzsche die zijn supermens de kracht tot uitsluiting toebedeelt. Tot zo ver vind ik het betoog van Chul-Han goed navolgbaar.
Ik erger me niettemin aan de woordspelletjes die worden ingezet om vrijheid zo te herinterpreteren dat het antoniem er ook onder valt. Met een referentie naar Foucault stelt Chul-han dat de negatieve, externe repressie ("je mag niet") van vroeger is veranderd naar een positieve geïnternaliseerde dwang ("je zult"). Echte vrijheid zou beperkingen veronderstelllen. In wezen is dit weer het idee van positieve vrijheid met zijn inherente autoritaire implicaties. Verder voel ik mij ongemakkelijk bij de filosofische invulling van begrippen als depressie (“Depression is melancholia plus equality, the perfect disorder of the democratic human being.”), ADHD en burn-out (negation plays no role in contemporary psychic maladies such as depression, burnout, and ADHD instead, they indicate an excess of positivity) Dat zijn medische termen die gediagnosticeerd moeten worden door een arts. Maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden weliswaar psychisch leed, maar als je daarover een punt wil maken moet je ook aan neurologisch onderzoek referen. Tot slot zijn er wat opmerkingen naar mijn idee onjuist. Zo merkt Chul-han op dat de positivisering van de samenleving leidt tot de-ideologisatie, waardoor conflicten vaker tussen individuen dan tussen groepen zullen plaatsvinden. We hebben echter juist te maken met een beklemmend tribalisme waarin een individu wordt aangevallen als hij afwijkt van de groepsideologie (denk aan termen als: rino, grifter, shill, en plant).
Ik kan niet zeggen dat ik positief ben over de Vermoeide Samenleving. De steekhoudende observaties zijn naar mijn oordeel niet nieuw of verrassend. De filosofische invulling van deze observaties voelt te vaak aan als doelredenatie of associatief natte vingerwerk.