Recentelijk is het nieuwe Nationaal Holocaustmusuem in Amsterdam geopend. Inmiddels heb ik het belangrijke museum tweemaal bezocht en wandelde ik van de zomer langs verschillende oorlogsmonumenten in dezelfde stad, waarvan ik een aantal niet eens kende, zoals het plakkaat voor de Duitse roofbank Lippmann, Rosenthal & Co. in de Sarphatistraat die de gestolen joodse bezittingen stalde.
Hierop inhakend leerde ik in het Holocaustmuseum dat behalve het brandmerken van joden door het verplicht stellen van het dragen van een jodenster, ook het onteigenen van joden (waar dus deze bank een rol in speelde) onderdeel was van de kwade opzet in het isoleren van de joodse gemeenschap. De gedachte hierachter was namelijk dat wanneer de joden tot de bedelstaf werden veroordeeld, ze als gevolg hiervan eerder door omstanders aan hun lot zullen worden overgelaten en daarmee een makkelijker doelwit werden voor vervolging.
In de voormalige Amsterdamse Jodenbuurt (de Rivierenbuurt in Amsterdam-Zuid, Transvaalbuurt en de buurt rondom Waterlooplein) ligt het bezaaid met zogenaamde ‘Stolpersteine’ [struikelstenen], een messing plakkaatje gelegd in het trottoir met daarop een naam en een korte data: een gedenkschrift aan de joodse bewoner die op het desbetreffende adres heeft gewoond en van daaruit is gedeporteerd en in veruit de meeste gevallen niet is teruggekomen.
Het zijn zeer tastbare herinneringen op straat aan een onbevattelijke humanitaire catastrofe. Een soort van beklemmend gevoel van plaatsvervangende schuld, schaamte en machteloosheid bekruipt me toch iedere keer weer over wat in dit geval Amsterdamse stadsgenoten is overkomen. Ondanks de vele documentaires die ik heb bekeken en lectuur die ik tot me heb genomen voor enig begrip voor dit alles, blijft de prangende historische vraag - die vaak wordt gesteld - me altijd bezighouden: hoe heeft het kunnen gebeuren dat tijdens de Tweede Wereldoorlog verhoudingsgewijs zoveel Nederlandse joden zijn gedeporteerd en vermoord in de Duitse concentratiekampen in Midden-Europa? Een macabre uitgevoerd proces dat de daders zelf met onverhulde trots als ‘reibungslos’ [gesmeerd] omschreven.
Als essentieel onderdeel van het soepele verloop van het weghalen van de joodse gemeenschap wordt er veelal verwezen naar de rol die de Joodse Raad (een gezelschap joodse notabelen, geleid door twee voorzitters: de diamantair Abraham Asscher (1880-1950) en de hoogleraar David Cohen (1882-1967) met onder zich een apparaat van duizenden functionarissen) heeft gespeeld. Dit orgaan werd net als in andere landen in Europa, zoals in Polen, Frankrijk en België, op last van de Duitse bezetter ingericht, zodat de joden werden losgekoppeld van de Nederlandse samenleving en nog verder werden geïsoleerd. De Joodse Raad bestuurde een parallelle maatschappij, inclusief scholen, ziekenhuizen, belastingheffing, armenzorg, concerten en lezingen en een eigen weekblad: Het Joodsche Weekblad. In deze krant stonden de regels waar de joden zich moesten houden en waarschuwingen voor de straffen die volgden als zij dat niet deden. De organisatie fungeerde dus als doorgeefluik tussen de bezetter en de joodse bevolking, en hielp ongewild mee aan de deportatie.
(De recente EO TV-serie De Joodse Raad (2024) - gebaseerd op het werk De Joodsche Raad: Het Drama van Abraham Asscher en David Cohen (1983) van journalist Hans Knoop - zorgde onlangs ook voor de nodige aandacht voor de wrange positie van dit bestuur.)
Het zakelijk geschreven en met veel lof ontvangen werk De Politiek van het Kleinste Kwaad: Een Geschiedenis van de Joodse Raad 1941-1943 (2022), van de hand van docent geschiedenis aan Universiteit Leiden, Bart van der Boom geeft een heldere uitleg over de Joodse Raad en zijn aandeel in de Nederlandse jodenvervolging. De historicus bepleit in zijn inleiding neutraal te staan ten opzichte van de verguisde Joodse Raad. Want de rol van de Joodse Raad is na de oorlog niet in dank afgenomen. In de inleiding citeert Van der Boom de joodse invloedrijke historicus Jacques Presser (1899-1970) die in het aangrijpende standaardwerk Ondergang: De Vervolging en Verdelging van het Nederlandse Jodendom, 1940-1945 (1965) er geen twijfel over zijn oordeel liet bestaan. Hij verwoordde dit genadeloos door de stem van de slachtoffers van de shoah vanuit het dodenrijk te vertolken:
‘Gij zijt de werktuigen geweest van onze doodsvijanden. Gij hebt aan onze wegvoering medegewerkt. Gij dankt uw leven aan deze onzedelijke activiteit. De bevelen van onze beulen uitvoerend, hebt gij uzelf kunnen redden, uw naaste verwanten en een aanzienlijk aantal uwer standgenoten.’
Wat de titel van het boek van Van der Boom al suggereert, was het uiterste doel van de Joodse Raad schade beperken en de boel zodanig op te houden dan wel te vertragen in de ijdele hoop dat een aanstaande bevrijding op tijd zou komen en de meeste mensen nog zou redden. Echter, in de dikke mist van onwetendheid en door misleidend wensdenken zwom de Joodse Raad in de fuik van de bezetter, die door middel van een geraffineerd, schofterig en cynisch spel alsmaar de joodse gemeenschap op het verkeerde been zette. De gedachtegang van de Joodse Raad was alsmaar dat ongehoorzaamheid werd bestraft, zoals in 1941 werd ervaren toen bijna 800 joden naar aanleiding van de Februaristaking en een vechtpartij bij de ijswinkel in de Van Woustraat naar Mauthausen werden gestuurd. Een steengroeve in Oostenrijk waar men zodanig werd afgebeuld dat na enkele maanden alle joodse gijzelaars waren omgekomen. ‘Verzet werd dus ontmoedigd, hoewel dat achteraf gezien noodzakelijk was geweest.’
Naast deze capitale misrekening, was het fatale sleutelmoment voor de reputatie van de Joodse Raad toen duidelijk werd dat de joden in Nederland konden worden gedeporteerd. Enkel de Joodse Raad werd gemachtigd in het verstrekken van een zogenaamde ‘Sperre’ [vrijstelling]. Op een ‘sperrlijst’ werd bijgehouden wie vrijgesteld was van deportatie en kreeg daarop later een sperrstempel in zijn persoonsbewijs. Deze machtspositie die de Joodse Raad plots verkreeg zorgde voor een fatale ‘splijtzwam’ in de joodse gemeenschap, waarbij de gemoederen hoog konden oplopen om een vrijstelling te bemachtigen. Het hoofdkantoor van de Joodse Raad op de Nieuwe Keizersgracht 58 werd dan ook regelmatig bestormd door wanhopige joden die smeekten voor een laatste redmiddel. Dit leidde onvermijdelijk tot voortrekkerij waarbij leden van de Joodse Raad naasten konden ontzien van deportatie en als gevolg hiervan wekte dit de haat op bij de groep die buiten de boot viel.
Dat de Joodse Raad toch meedeed aan dit vervloekte beleid, dat werd voorgelegd door de twee voornaamste Duitse doortrapte gesprekspartners van Asscher en Cohen: SS-Sturmbannführer (majoor) Willy Lages (1901-1971) hoofd van de Aussenstelle Amsterdam van de Sicherheitspolizei und SD, en zijn rechterhand inzake de jodenvervolging SS-Hauptsturmführer (kapitein) Ferdinand aus der Fünten (1909-1989), belast met de dagelijkse leiding van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, was omdat men nog altijd dacht dat dit het minst slechte alternatief was. Met name Cohen dacht dat de bezetter liever met bruut geweld de joden in grote razzia’s in hoog tempo wilde afvoeren, maar door de samenwerking met de Joodse Raad veel gematigder en gunstiger optrad. Dit was echter een groot rookgordijn: ‘de bezetter wilde juist zo weinig mogelijk ophef en geweld, om de slachtoffers en omstanders gehoorzaam te houden. Voor hen deden de vrijstellingen er weinig toe, omdat hij toch niet iedereen tegelijk kon deporteren. Zolang in doorvoerkamp Westerbork voldoende ‘deportatiemateriaal’ was, zoals het in het kamp genoemd werd, waren de voorlopige uitzonderingen lood om oud ijzer. Uiteindelijk ging toch iedereen, en het tempo werd bepaald door de treinenloop en de capaciteit van de gaskamers.’ (pag. 202)
Inhoudsopgave:
Inleiding 9
Dit boek
Wat voorafging
Hoofdstuk 1: Het ontstaan van de Joodse Raad 19
Vertegenwoordiging
Werktuig
Erger voorkomen
Represailles
Slot
Hoofdstuk 2: Mauthausen 39
Nog meer arrestaties
Doodsberichten
Protesten
Het Mauthausen-syndroom
Slot
Hoofdstuk 3: Visser contra Cohen 55
Competentiestrijd
Recht
Macht
Draagvlak
Slot
Hoofdstuk 4: De organisatie 75
De voorzitters en de bezetter
Het apparaat
De Raad
De geldschieters
Slot
Hoofdstuk 5: Het werk 91
De heffing
Gedwongen verhuizing
Emigratie
Registratie en markering
Waardering?
Slot
Hoofdstuk 6: Tewerkstelling 109
Werkverruiming
Selectie
De kampen
Twijfels
Slot
Hoofdstuk 7: Duiding 123
Middelen
Thuiskomen
'Joodsche historiciteit'
Aanvaarding
Slot
Hoofdstuk 8: Deportatie 137
De aanzegging
De eerste deportaties
Nieuwe razzia's
Twijfels
Iedereen gaat
Velen blijven
Slot
Hoofdstuk 9: Hulp 159
Voorlichting
De rugzak
Petten uit rokkostuums
Ophalen
Bagage naar Westerbork
Rekesten
De jeugd
Slot
Hoofdstuk 10: Vrijstelling 185
Onmisbaarheid
Stempel
De Sperre als splijtzwam
Razernij
Drijfhout
Interventie
De Sperre als val
Slot
Hoofdstuk 11: De laatste trein 207
De provincie
Amsterdam
Halvering
Beulswerk
Razzia's
Na 20 juni 1943
Leedvermaak
Slot
Hoofdstuk 12: Kennis 231
Officiële mededelingen
Klokkenluiders
Brieven
Analyse
Clandestiene berichten
Kennis?
Slot
Hoofdstuk 13: Gehoorzaamheid of verzet 257
Dekmantel
Waarom gehoorzaam?
De kosten en baten van onderduik
'Onderwerping'
Eigen veiligheid
Slot
Hoofdstuk 14 Zuivering en berechting 277
Publiek, Ereraad en Justitie
Aanklacht
Verdediging
Uitspraken
Cohens levensavond
Slot
Hoofdstuk 15: Geschiedschrijving en herinnering 299
Herzberg
Presser
De Jong
Nogmaals Herzberg
Geschiedschrijving na De Jong
Collectieve herinnering
Slot
Conclusie 323