De ondertitel van het boek ‘Pleidooi voor een Genuanceerde Wereldbeschouwing’ doet eerst vermoeden dat Dilara Bilgiç de (inter)nationale of politieke richting op wil gaan. In haar boek gaat ze echter uit van de microkosmos van haar eigen directe familie en haarzelf om te beschrijven wat er mis is met het labelen van anderen. De lezer(es) kan zelf de sprong wel maken naar een groter geheel.
Doorheen haar boek werkt Dilara met doorhalingen, zoals op de voorkant van het boek, van gemakkelijke benamingen die eigenlijk wat meer overweging verdienen voordat ze als etiket op een ander zouden mogen worden geplakt en gebruikt. Gelukkig is dat typografische effect niet overdadig gebruikt en werkt het niet storend; het vestigt terecht de aandacht. Het keert onder andere terug in de titels van alle hoofdstukken.
Er valt daarbij op dat ze haarzelf en haar achtergrond evenmin spaart: waar dat van toepassing is, komen ook de eigen vooroordelen of die uit de directe omgeving naar voren.
Verder is ze nogal openhartig over de relatie met haar moeder en over bijvoorbeeld haar vroegere problematische relatie met voedsel of de vroegere financiële situatie van het gezin.
Voor een buitenstaander doen sommige ‘botsingen’ met haar moeder weleens komisch aan; ook al zal Dilara dat zelf op dat moment niet zo ervaren hebben en haar moeder nog minder.
Op een feest valt de vijftienjarige Dilara door de mand met haar ‘ontzielde ziel’ als ze langs de kant blijft zitten. Als haar moeder haar vraagt waarom ze niet gezellig mee doet en waarom ze haar vrienden in de steek laat, reageert ze met de opmerking: ‘Hoezo, ik ben er toch?’. Haar moeder: ‘Je mag er dan wel fysiek bij zijn, het is net alsof ik naast een kamerplant zit. Ervaar je dan geen geluk?’ Als haar gekrenkte moeder iets later stelt dat Dilara zich toch iets hartelijker kan gedragen en Dilara sarcastisch stelt: ‘Uitbundiger dan dit kan ik het niet maken. Acteren heeft ook zo zijn grenzen’ krijgt ze een vermanend ‘Dilara!’ van haar moeder te horen; ten teken dat Dilara ‘door rood reed’.
In de doorgehaalde titel van dat hoofdstuk omschrijft Dilara zichzelf als ‘Dé Gönülloze’. Het Turkse woord ‘Gönül’ is niet goed vertaalbaar naar het Nederlands. In een ander hoofdstuk is het volgens de schrijfster een symbolische entiteit waarbinnen verlangens, geestdriften en gevoelens huizen, de bron van geestelijke spartelingen, de drager van innerlijke inspanningen. Even later stelt zij daar: ‘Mijn gönül is als een immaterieel hart’. Eerder stelde zij in het geval van vertaling al dat sommige Turkse bewoordingen die intimiteit of liefde impliceren bij de oversteek naar het Nederlands verdampen. Een vermaning aan haar niet luisterende broertje in het Turks krijgt bijvoorbeeld minder opvolging dan de letterlijk vertaalde vermaning in het Nederlands, dat kennelijk serieuzer, harder en afstandelijker klinkt.
Het is voor een buitenstaander interessant om dergelijke cultuurverschillen of cultuuruitingen te volgen als ze hun beloop krijgen in de gewone, dagelijkse omgeving van een gezin. Net zo goed als in het boek minder bekende Turkse gewoonten naar voren komen op het gebied van maaltijden, snoep, feesten of omgang met familie en dergelijke. De prettige leesbaarheid van het boek maakt het des te beter.
Alle hoofdstukken worden voorafgegaan door een relevant citaat van een auteur uit binnen- of buitenland.
Daarbij valt vooral een nogal lang poëtisch citaat van Azra Akilah Kohen bij het hoofdstuk ‘Dé Sensibele’ op. Het werk van de schrijfster en psychologe Kohen is echter helaas wel in het originele Turks en vertaald in het Italiaans verschenen, maar nog niet in bijvoorbeeld Nederlands of Engels.
4* à 4,5*